Technisch Tekeninglezen 


Hoofdstuk 1: Tekeninglezen in vogelvlucht

Aanzichten:

Er zijn maximaal 6 aanzichten die op een tekening kunnen staan. Hierbij worden speciale aanzichten niet meegerekend zoals doorsneden, isometrisch aanzicht etc. niet meegerekend.

Deze aanzichten noemen we:

  • Vooraanzicht (VA)
  • Bovenaanzicht (BA)
  • Linkerzijaanzicht (LZA)
  • Rechterzijaanzicht (RZA)
  • Onderaanzicht (OA)
  • Achteraanzicht (AA)

Deze aanzichten kunnen op 2 manieren op een tekening staan, in de First angle of de Third angle. In Nederland gebruiken we over het algemeen de Third angle methode.


Isometrisch aanzicht:

Bij een isometrisch aanzicht of isometrische projectie kijk je schuin van boven op het product (de 3D tekening vaak boven in het hoekje).
de hoeken bij deze projectie zijn altijd 120 graden.


Lijnsoorten:

Lijnsoort 

Dikke lijnen

Dunne lijnen

Stippellijnen

Hartlijnen 

Functie

Omtrek product, kader, tekening

Maatlijnen, doorsnedelijnen

Niet zichtbare lijnen

Referentielijnen


Bemating:

Een belangrijk gegeven in een technische tekening is de bemating. Deze maten bepalen aan welke eisen het product moet voldoen.


Hoofdstuk 2: Aanzichten

Wat is een aanzicht op een technische tekening?

Aanzichten geven in een platvlak weer hoe een onderdeel er in het echt uit moet zien. Een technische tekening moet uit meerdere aanzichten bestaan om een totaalbeeld te kunnen krijgen van het product wat op de tekening staat. Elk product heeft maximaal 6 zijden, dus er zijn ook maar max. 6 aanzichten (2D) op een technische tekening (doorsnedes, gedetailleerde gebieden etc. tellen niet mee als een aanzicht).

Deze 6 aanzichten noemen we:

  • Vooraanzicht (VA)
  • Bovenaanzicht (BA)
  • Linkerzijaanzicht (LZA)
  • Rechterzijaanzicht (RZA)
  • Onderaanzicht (OA)
  • Achteraanzicht (AA)

Deze aanzichten kunnen op 2 manieren op een tekening staan, in de First angle of de Third angle. In Nederland gebruiken we over het algemeen de Third angle methode.


Namen van aanzichten

De namen van de aanzichten zegt ook iets over de plaats van het aanzicht op de tekening (bij de Third angle methode). In principe draaien alle aanzichten om het vooraanzicht, behalve het achteraanzicht.

Vooraanzicht (VA):

 

Bovenaanzicht (BA):

Linkerzijaanzicht (LZA):

Rechterzijaanzicht (RZA):

Onderaanzicht (OA):

Achteraanzicht (AA):

Voorkant van het product. Dit aanzicht bevat de meeste informatie over de vorm van het product. Dit aanzicht staat vaak centraal op de tekening.

Dit aanzicht staat boven het vooraanzicht.

Dit aanzicht staat rechts van het vooraanzicht.

Dit aanzicht staat links van het vooraanzicht.

Dit aanzicht staat onder het vooraanzicht.

Dit aanzicht mag op meerdere plaatsen staan op de tekening, meestal staat hij rechts van het rechterzijaanzicht.


Projecteren

Wat is projecteren?

Projecteren is het overbrengen van een voorwerp op een tekening, waarbij alle punten van dat voorwerp worden neergelaten op een projectievlak. 

Dit wil zeggen dat er een plaatje gemaakt wordt van het aanzicht waar je tegenaan kijkt. Het plaatje wordt gemaakt op een plat vlak (een 2D vlak).

 

Behalve de voorkant (VA) van het werkstuk kunnen we natuurlijk ook de andere vlaken projecteren.

De projecties staan haaks op elkaar, wanneer je ze tegen elkaar zet vormen ze een doosje


Afgeleide van elkaar

Alle aanzichten zijn af te leiden uit de andere aanzichten. Dat wil zeggen dat de lijnen die bijv. in het vooraanzicht staan ook weer terugkomen in de andere aanzichten, de lijnen zijn aan elkaar gekoppeld.

Kortom: Alle lijnen zijn af te leiden uit andere lijnen.

Denkbeeldig kun je een lijn trekken van het ene aanzicht naar het andere. in het voorbeeld hieronder zijn alle overeenkomstige lijnen met elkaar verbonden.


Hoofdstuk 3: Lijnsoorten

Lijndikte

Op een technische tekening komen verschillende soorten lijnen voor. Een lijn kan dik of dun zijn en kan een van de 9 verschillende patronen zijn. De dikte en het patroon van de lijn geef de uiteindelijke betekenis van de lijn. De patronen worden gebruikt zodat de tekening duidelijker wordt en dat iedereen hem dus goed kan lezen.


Normen

De technische tekening wordt gebruikt als communicatiemiddel en daarom is het nodig dat er normen gesteld worden zodat iedereen het begrijpt.


Lijnpatroon

  • Dikke lijn:
    De lijn geeft in een aanzicht de begrenzing van het zichtbare materiaal aan.
  • Dunne lijn:
    Deze lijn wordt voor meerdere dingen gebruikt, namelijk: Denkbeeldige snijlijnen, maatlijnen en maathulplijnen, Arcering.
  • Gekantelde doorsneden:
    Een doorsnede kan ook In een bestaand aanzicht staan. Dan hebben we een gekantelde doorsnede. De begrenzingslijnen zijn hierbij ook een dunne lijn.
  • Korte hartlijnen:
    Hartlijnen die te kort zijn om een gemengde streeplijn te zijn worden doorlopend getekend. Denk aan centermarkeringen bij een gat.

  • Voet van schroefdraden: 
    Een schroefdraad die schematisch getekend wordt heeft een dikke lijn aan de kant waar je schroefdraad kunt raken. (deze kant kun je ook zien) en een dunne lijn aan de kant die je niet kunt raken (bij gaten de buitendiameter van de schroefdraad, bij assen de kerndiameter).

  • Diagonalen voor de aanduiding van vlakke oppervlakken:
    Wanneer er bijvoorbeeld bij een as een vierkant uiteinde Is dan wordt dit aangegeven met een kruis. Dit wordt met een dunne lijn gedaan.

  • Vouw of zetlijnen:
    Op de plaats waar een product gezet moet worden komt een dunne lijn te staan.

  • Dunne lijn (uit vrije hand):
    De dunne lijn (gegolfd of uit de vrije hand) wordt gebruikt om een aanzicht te onderbreken. Bij bijvoorbeeld een lange as is het soms onhandig om de hele as op tekening te zetten. Door deze lijn kun je deze as korter maken door alles wat tussen de twee lijnen bevindt weg te laten. 

  • Dunne lijn (met zigzag):
    Deze lijn heeft dezelfde functie als de dunne lijn uit vrije hand. Deze lijn wordt vaak in tekenprogramma's gebruikt. 

  • Dunne streeplijn:
    Deze lijn geeft niet zichtbare lijnen in een aanzicht weer. De lijn geeft aan dat er ergens in het werkstuk wel een element zit. 
    Als je naar het bovenaanzicht kijkt zie je de schuine kant en de verlaging niet direct zitten. Met de dunne streeplijn kun je de schuine kant en verlaging toch weergeven. 

  • Dunne gemengde streeplijn: 
    Deze lijn heeft meerdere functies: symmetrielijn, Hartlijn, steekcirkel voor gaten, dunne gemengde streeplijn plaatselijk verdikt. 

  • Dunne gemengde streeplijn plaatselijk verdikt:
    Deze lijn geeft aan waarlangs een doorsnede wordt gemaakt. De doorsnede volgt deze lijn. Bij de dikke uiteinden wordt met letters aangegeven welke doorsnede bij de lijn hoort. Bij de doorsnede zelf komen deze letters terug.

  • Dunne gemengde streeplijn met dubbele onderbreking:
    Deze lijn heeft meerdere functies, we lichten hier de belangrijkste toe.

Schematische tekenwijzen

Vaak worden onderdelen die vaak getekend moeten worden met veel detail schematische getekend maar dan zonder de detail zoals schroefdraden of tandwielen. 

Buitenschroefdraad: Bij een buitenschroefdraad is de dikke lijn de buitendiameter en de dunne lijn het schroefdraad

Binnenschroefdraad: Bij een binnenschroefdraad is de dikke lijn de kerndiameter en de dunne lijn de buitendiameter


Hoofdstuk 4: Maatinschrijvingen

Een maatinschrijving bestaat altijd uit:

  • Maatlijn 
  • Pijlpunt (maatlijnbegrenzing)
  • Maatgetal

Symbolen en letters bij maatgetallen

Een as of gat kan op verschillende manieren bemaat worden.

Een R is de afkorting van radius en wil zeggen dat er een afronding wordt gemaakt met de straal in dit geval dus 5 mm.
Het Ø-teken wil aangeven dat het element rond is.

Bij schroefdraad maten staat altijd een letter om aan te geven om welk type schroefdraad het gaat.


Maataanduiding

Er zijn twee manier om de maten op een tekening aan te geven: absolute bemating en incrementele bemating.

Bij absolute bemating worden de maten vanuit één nulpunt aangegeven. Dit is handig want dan kan het in een oogopslag gezien worden en hoeft er minder worden gerekend.


Bij incrementele bemating wordt alles opgegeven vanuit het laatste gegeven punt. Hierbij moet er meer zelf gerekend worden door de genen die het probeert te maken.


Hoofdstuk 5: Maattolerantie

Maattolerantie is het verschil tussen de kleinste en de grootse toegestane maat van een element of een werkstuk. Maattolerantie zijn er in meerde soorten en nauwkeurigheden. Omdat het onmogelijk is om een maat precies te maken is er altijd een afwijking en dus heeft iedere maat een tolerantie. De afwijking kan worden aan gegeven met een plus- of minteken. Bij de plus mag de maat groter worden en mij de min mag de maar kleiner worden, bij een plus/min tolerantie dus zowel groter als kleiner.
Toleranties kunnen of worden weergegeven met allen getallen maar ook met de code die je uit de ISO-stelsel kunt halen. Toleranties zijn te vinden in het titelblok als algemene tolerantie zowel met de ISO code of getallen. En de toleranties kunnen bij de maat zelf staan, deze geldt allen voor de maat zelf. De maat tolerantie gaat altijd voor de algemene tolerantie.
Hoe ruimer de tolerantie hoe goedkoper en makkelijker het te maken is. Voor sommige maten heb je een kleine/nauwkeuriger tolerantie nodig en zal dit dus duurder worden. Ook heeft hebben de toleranties veel te maken met de kwaliteit van het eindproduct daarom moet de tekenaar een paar belangrijke vragenstellen.

  • Welke maten zijn minder van belang en mogen een ruimere tolerantie hebben?
  • Welke maten moeten nauwkeurig zijn? Dit is sterk afhankelijk van de functie van het deel waar die maat bij hoort.
  • Hoe kan ik dit product zo construeren zodat het zo goed koop mogelijk functioneel en visueel acceptabel gemaakt kan worden?

Voor het bematen van de tekening met tolerantie moer er extra op overbemating worden gelet.
Als er wordt overbemaat en er wordt met beide gerekend kan er een groot verschil komen in de toleranties.

ISO-passingsstelsel

Het ISO-passingsstelsel wordt gebruik als er twee producten in elkaar gezet moet worden en hoeveel speling die onderdelen ten opzichten van elkaar mogen hebben om te functioneel samengesteld product te krijgen. Tolerantie met getallen kan hier ook voor maar kost meer denk- en rekenwerk dan met het ISO-passingsstelsel. Er zijn een paar eisen waar de gat en de as maten:

  • As en gat moeten dezelfde norminale maat hebben.
  • As en gat moeten (functioneel) op elkaar passen.

Dat betekent automatisch dat er een verband is tussen de kleinste maat van de as en de grootste maat van het gat en andersom.

Er zijn drie verschillende passingen:

  • Lossen passing is een passing waar altijd speling is.
  • Perspassing is een passing waar het gat kleiner is dat de as en er dus in geperst moet worden.
  • Overgangspassing is een passing die er tussen in ligt het kan zowel een (lichte) losse passing zijn als een (lichte) perspassing.

Een passing bestaat uit een getal het maatgetal heeft niks te maken met de tolerantie, een letter die geeft de liggen van de tolerantie ten aanzichten van de norminale maat aan. Hierbij gebruiken we voor assen een klein letter en bij gaten een hoofdletter.

Dit zijn nog een paar getallen die het tolerantieveld aangeven:

  • 1-4 zijn zeer nauwkeurige passingen
  • 5-11 zijn nauwkeurige en normale passingen
  • 12-16 zijn ruwe passingen

Hoofdstuk 6: Doorsneden

We maken doorsneden van producten zodat we visueel makkelijker zien hoe het product in elkaar zit. Dit kan zowel in een 3D tekening en een 2D tekening waarvan 2D vaker wordt gebruikt.

Als er in de 2D tekening een doorsneden wordt gemaakt zal er een gedeelte weg vallen wat niet meer op de tekening zal komen. Ook kan er een doorsneden gemaakt worden van een samenstelling dit is handig voor een tolerantie weer te geven over hoe de producten in elkaar zitten.

Er wordt gebruik gemaakt van een doorsnedelijn om aan te geven wat dan precies gesneden is. Deze lijn wordt aan gegeven met een letter aangezien er meerde doorsnedelijnen kunnen zijn in één tekening


Arceringen

Een arceringen geeft aan waar het materiaal tegen het doorsnijdingvlak aan zit. Dus als iets gearceerd is ligt het tegen het doorsnijdingsvlak aan, is het niet gearceerd ligt het er niet tegen aan. Als we een doorsnede maken van een samenstelling worden er verschillende lijnpatronen gebruikt om zo dat er beter gezien kan worden wat welk onderdeel is.


Speciale doorsneden

Naast de gewone doorsnede zijn er ook nog andere speciale doorsneden die zijn afgeleid van de gewone.

Bij symmetrische doorsnede is je product symmetrisch en maakt het dus niet uit van uit welke kant je de doorsnede maakt. 

Bij een doorsneden met een gebroken doorsnedelijn wordt er een hoek gemaakt maar de doorgesneden weer gaven blijft het zelfde.


Hoofdstuk 7: Schalen

Een schaalaanduiding wordt aangegeven als een verhouding: a : b ( a staat tot b ). Daarin is:

  • a: de maat op de tekening als je er een liniaal op legt (dus niet de maat die op de tekeningstaat).
  • b: de werkelijke maat van het fysieke product. Dit kun je gemakkelijk controleren met de maat die op de tekening staat, deze geeft de werkelijke maat aan.

Bijvoorbeeld: schaal is 1:5 dus 1mm is 5mm in werkelijkheid.


Hoofdstuk 8: Vorm- en plaatstoleranties

Naast de maattolerantie heb je ook vorm en plaatstoleranties, dit zijn toleranties die diverse dingen kunnen aangeven. Om aan te geven over welk element het gaat word en een letter verbonden met een driehoek aan een bepaald vlak. 



Rondheid

De tolerantie rondheid zegt iets over de omtrek van een element. De omtrek van een element moet liggen tussen twee denkbeeldige, concentrische cirkels.

Met een tolerantie van 0.1 mm betekent het dat de omtrek niet meer dan 0,1mm in straal mag afwijken. Hierboven staat dit schematisch weergegeven.



Maak jouw eigen website met JouwWeb